Voor de zomer deelde het co-creatieteam haar conceptresultaten met de bredere omgeving en met de politiek, om te horen welke vragen, opmerkingen en aanvullende ideeën er zijn. We kregen verschillende aandachtspunten mee, die verder uitgezocht worden. Lees hier de nieuwe inzichten over o.a. het verhogen van het waterpeil, natte teelten, weidevogels en zuiging.
Hoe snel zou je het waterpeil kunnen verhogen in de verschillende alternatieven?
De overgang van het huidige gebruik naar nattere extensiever beheerde (bloemrijke) graslanden vraagt om een periode van 15 tot 25 jaar. In deze periode kan het waterpeil respectievelijk verhoogd worden tot een drooglegging van 50 cm en in een later stadium naar een drooglegging van 40 cm. In 15-20 jaar vindt het ‘uitmijnen’ van de voedingsstofrijke bodem plaats, door o.a. niet te bemesten. Pas na het uitmijnen kan het waterpeil verder omhoog, naar de (minimaal) beoogde 40 cm. Aan de hand van het gehalte fosfor wordt de exacte periode van uitmijnen bepaald. Daarop volgt het geleidelijk opzetten van peil ter voorkoming van met name de ontwikkeling van pitrus. Of het mogelijk is om na circa 25 jaar verder te vernatten naar een vorm van natte graslanden met natuurbeheer (tot 20 cm onder maaiveld), is afhankelijk van de omstandigheden op dat moment en het succes van het proces van uitmijnen en de ontwikkeling van de bodem(structuur). Voor Sytebuorren, met een dun kleidek, zijn de kansen hierop het best. Deze kennis betekent dat het tegengaan van bodemdaling en CO2-uitstoot in de alternatieven waar veel grasland aanwezig blijft, meer tijd inneemt kost dan aanvankelijk gedacht. Dit geldt met name voor Polderaquarel en Zicht op twee landschappen.
Voor natte teelten moet een peil van 10-20 cm bóven maaiveld aangehouden worden, en niet de eerder genoemde drooglegging van 20 cm onder maaiveld. De ontwikkeling van natte teelten, maar ook van moeras en laagveen kan vrijwel direct. Ook dan is een zekere uitmijning van belang, maar de vernatting hoeft niet stapsgewijs plaats te vinden. Deze uitmijning kan bijvoorbeeld via het oogsten van lisdodde (natuurlijk ontstaan of geteeld). Het toepassen van natte teelten is een logische tussenstap naar bijvoorbeeld de variant open en natuurlijk. Na inzet van (langdurige) natte teelt zijn percelen niet meer geschikt voor graslandbeheer.
Wat is haalbaar wat betreft natte teelten?
Bij beschouwing van verdienmodellen voor natte teelten lijkt Lisdodde de meest geschikte teelt. Op korte termijn is maximaal 50-60 hectare lisdodde rendabel. Dit betekent dat de variant Hoogwaterpolder 2.0 als eindbeeld niet op korte termijn gerealiseerd kan worden. Het ligt daarmee meer voor de hand om natte teelten als (tijdelijk) onderdeel in andere alternatieven op te nemen.
Wat is de potentiële kwaliteit van de Hegewarren als weidevogelgebied?
Adviesbureau Altenburg en Wymenga geeft aan dat een drooglegging van 20-25 cm (voor de grutto-groep) en een drooglegging van 0-20 cm (voor de watersnip-groep) optimaal is voor weidevogels en dat er een aaneengesloten areaal van tenminste 250 hectare nodig is.
Voor (extensieve) boeren is een gemiddelde drooglegging van 40 cm het maximaal haalbare; dit is suboptimaal voor de weidevogel. Het vele moeras in de directe omgeving (Alde Feanen) en in veel varianten ook in het gebied, is niet gunstig (vooral voor de grutto, kieviet, scholekster e.d.), vanwege de verminderde landschappelijke openheid en de aanwezigheid van predatoren
Ten opzichte van de andere alternatieven blijft Polderaquarel het meest geschikte alternatief voor weidevogels, maar Altenburg en Wymenga geeft aan dat het niet voor de hand ligt het gebied aan te merken als hét nieuwe weidevogelgebied voor deze soorten. Investeren voor deze weidevogelgroep lijkt daarom niet zo zinvol als investeren in de omliggende landbouw-veengebieden zoals Aldeboarn-de Deelen noord en het Grouster Leechlân, die geschikter zijn.
Voor de ‘moerassige’ (kritische dus zeldzame) weidevogels als de watersnip, zomertaling en slobeend zijn in alle varianten mogelijkheden in de natte overgangszones (plasdras) tussen grasland en moeras.
Bij een eventuele vaarweg: wat is de impact van zuiging en in hoeverre kun je deze voorkomen?
Een (enkelstrooks) vaarweg , ontworpen met damwanden, heeft significante zuiging en golfslag tot gevolg. Royal HaskoningDHV berekent 25 cm waterspiegeldaling gedurende maximaal 50 seconden wanneer een beladen klasse Va schip passeert. Een breder profiel, het toepassen van een talud i.p.v. damwanden en het beperken van de vaarsnelheid zijn mogelijkheden deze effecten te verminderen. Bij een ontwerp met een flauw talud en het beperken van de vaarsnelheid van 8 naar 6 km/u wordt de waterspiegeldaling gereduceerd tot 10 cm. Als een vaarweg door open water loopt zijn de effecten marginaal. Binnen de begrenzing van de Hegewarren is de vaarweg voor het grootste deel op die manier (door open water) ontworpen. Waar open water niet mogelijk is, is zuiging een belangrijk aandachtspunt bij een eventuele vervolguitwerking.
Bij een eventuele vaarweg: is het haalbaar een stukje N2000-gebied te doorkruisen, boven Ie-Sicht langs?
Royal HaskoningDHV geeft aan dat er met de aanleg van een vaarweg nadelige effecten zijn op het N2000-gebied. Dit betekent dat een ‘passende beoordeling’ nodig is. Een passende beoordeling bestaat uit een aantal stappen. Eén daarvan is het ‘afwegen van alternatieven en dwingende redenen’. Hier ligt naar verwachting de grootste bottleneck voor een vaarweg op deze plek. De provincie gaat over de beoordeling van alternatieven en dwingende redenen, samen met het Rijk. Zekerheid is niet te geven, maar het lijkt vooralsnog heel lastig om een vergunning voor deze route te verkrijgen.
Is het mogelijk het huidige blauwgraslandje in de Hegewarren ook in de varianten Zicht op twee landschappen en Open en Natuurlijk te behouden?
Royal HaskoningDHV geeft aan dat het technisch mogelijk is om ook in de nattere alternatieven (Zoals Zicht op twee landschappen en Open en Natuurlijk) het blauwgrasland te behouden door een kade om het perceel heen te leggen. De invloed van de veranderde peilen op de kwaliteit van het blauwgrasland is echter moeilijk te bepalen zonder aanvullend onderzoek/berekeningen te doen naar de grondwaterstromen. Ook de wisselwerking met de lokale bodem is van belang. Er is aanvullend onderzoek voor nodig om gefundeerd te kunnen zeggen wat de kans is op behoud van het blauwgrasland door middel van een kade.